het orgel






Terwijl er in de 18de en 19de eeuw in steeds meer kerken met begeleiding van een kerkorgel gezongen werd was de leiding van de gemeentezang in Kruiningen tot 1899 in handen van een voorzanger.
In dat jaar kwam er een orgel, gebouwd door de fa. L. van Dam uit Leeuwarden.
Het werd geplaatst op een zolder met balustrade boven de ingang van de kerk. Het was zowel qua klank als vormgeving, typerend voor die tijd, de romantiek, een instrument met een bescheiden dispositie, twee klavieren en een aangehangen Pedaal.
Omdat de Johanneskerk ten gevolge van de watersnoodramp van 1 februari 1953 aanzienlijke schade van het zoute water had opgelopen, werd tot restauratie van het gebouw overgegaan, die in 1956 is afgerond.
Het kerkgebouw heeft vanaf 1 februari 1953 verscheidene maanden onder de invloed van eb en vloed gestaan. Op zondag 1 februari 1953, bij de zgn. 2e vloed, stond er een waterpeil van 1,85 m. in de kerk.
Het orgel werd op vrijdag 13 augustus 1954 gekeurd door de landelijke orgelcommissie van de Nederlands Hervormde Kerk. Deze keuring was nodig om te onderzoeken in hoeverre het orgel te lijden had gehad van weers en zoutinvloeden tengevolge van de watersnood. De keuring werd uitgevoerd door Lambert Erné en W. Hulsmann. Volgens de deskundigen was er echter van zoutinwerking aan het orgel in het geheel geen sprake.
Tijdens de aanvang van voornoemde restauratie van het gebouw werd het van Dam orgel uit elkaar gehaald en opgeslagen in een school die toentertijd tussen het kerkgebouw en het er vlakbij gebouwde café de Korenbeurs stond.
Onderzoek naar de staat van het orgel bracht aan het licht dat, voordat het kon worden terug geplaatst, er toch een ingrijpende restauratie nodig was. Tevens was de bouwkundige restauratie van de kerk zodanig uitgevoerd en inmiddels gevorderd dat er geen rekening meer was gehouden met terugplaatsen van het van Dam orgel op een orgelzolder voor het grote raam boven de ingang, de oorspronkelijke plaats. De zolder was komen te vervallen. Mogelijk dat een verminderde lichtinval in het gebouw door de plaatsing voor het grote raam boven de ingang hiervoor de reden was.
Een nieuwe plaats werd gevonden in een transept boven de consistorie (de huidige plaats van het van Vulpen orgel). Een orgelbouwer werd gevraagd een nieuw en groter front te ontwerpen voor het van Dam orgel. Om het orgel op de nieuwe locatie qua geluidsvolume aan de kerkruimte aan te passen diende tevens de intonatie te worden aangepast. In dit stadium werd de landelijke orgelcommissie van de Hervormde Kerk weer geraadpleegd, deze oordeelde dat het klankvolume van het in het transept te plaatsen van Dam orgel, ondanks de voorgestelde intonatiewijzigingen en aanpassingen niet meer toereikend zou zijn voor de kerkruimte.
De commissie adviseerde vervolgens het oude orgel niet meer aan te passen maar over te gaan tot de bouw van een nieuw orgel. Daarom is het toch op kosten van het rampenfonds vervangen.

Het van Dam orgel is naar Wemeldinge verhuisd en er is door de toenmalige kerkvoogdij aan de Firma van Vulpen uit Utrecht opdracht verstrekt tot de bouw van een nieuw orgel, een neobarok instrument met mechanische toets en registertractuur. De adviseur was Lambert Erné.
Op 10 december 1958 kon het nieuwe Van Vulpen-orgel officieel in gebruik genomen worden en het werd ingespeeld door Adriaan Engels uit Den Haag die tevens lid was van de landelijke orgelcommissie. Het is opgebouwd uit Hoofdwerk, Rugwerk en Pedaal. De vormgeving is vrij strak en de kassen zijn gemaakt van Frans eikenhout. De manualen zijn volgens de oude traditie uitgevoerd, ondertoetsen zwart/boventoetsen wit. De ondertoetsen zijn belegd met ebbenhout en de boventoetsen zijn gemaakt van palmhout (buxus) belegd met ivoor. Het orgel bezit 22 stemmen, (in totaal zijn dit ca. 1557 pijpen) waaronder 4 tongwerken: Bazuin 16', Schalmei 4', Dulciaan 8' en Trompet 8'. Specifiek is de horizontale opstelling van het laatstgenoemde register, ook wel Trompet en Chamade, Chamade trompet of Spaanse trompet genoemd. De pijpen hiervan zijn met bladgoud belegd. Het register Quintadeen 16' (HW) en de schalbekers van de Bazuin 16' (Ped.) zijn gemaakt van gevlamd roodkoper. De Bourdon 16' (Ped.) is gemaakt van hout.

De dispositie is als volgt:

Hoofdwerk
Quintadeen 16' 
Prestant 8' 
Roerfluit 8' 
Octaaf 4' 
Gedekte fluit 4' 
Octaaf 2' 
Mixtuur 4-5 st. 
Trompet 8'
Rugwerk
Holpijp 8' 
Prestant 4' 
Roerfluit 4' 
Gemshoorn 2' 
Nasard 11/3
Scherp 4 st. 
Sex-alter 2 st.(vanaf a) 
Dulciaan 8' 
Pedaal
Bourdon 16' 
Prestant 8'
Octaaf 4'
Mixtuur 6 st.
Bazuin 16' 
Schalmei 4' 

Koppelingen
Hoofdwerk-Rugwerk
Ped - I
Ped - II



Klaviatuur
Detail orgelregisters
Detail Chamade (Trompet 8')



De werking van een orgel.

Een orgel is een combinatie van blaas- en toetsinstrumenten.
De belangrijkste componenten zijn:
a. het pijpwerk, meestal opgesteld in één of meerdere kassen,
b. de windvoorziening bestaande uit een windmachine, de balgen, kanalen (ducten) en windladen,
c. het regeerwerk bestaande uit de klaviatuur, toets- en registermechaniek.

De voor het maken van het geluid benodigde winddruk werd vroeger gemaakt door het met de hand of de voeten oppompen van blaasbalgen. Tegenwoordig wordt de winddruk opgewekt door een elektrische ventilator, die ook wel windmachine wordt genoemd. Balgen worden toegepast om de winddruk te stabiliseren, en d.m.v. een regulator te reguleren. Vanaf de windmachine naar de balgen wordt de wind vervoerd via houten windkanalen. (ducten) Het orgel is te bespelen via de handklavieren (Manualen) en het voetklavier (het Pedaal). Door het indrukken van de toetsen wordt een stelsel van houten stangetjes, hefboompjes en asjes actief als gevolg waarvan een ventiel onder de juiste pijp wordt geopend. Dit systeem wordt de mechaniek genoemd. Ook de verschillende registers worden bediend via een mechanisch systeem, dit wordt de registertractuur genoemd. De pijpen staan op houten bakken waarin via kleppen en kanalen de wind naar de juiste pijp gevoerd wordt, de zgn. windladen. Rijen pijpen van dezelfde klankkleur maar met een of meer pijpen per toets worden registers genoemd. Het inschakelen van een of meer rijen pijpen vindt plaats door onder de pijpenrijen een plank met gaatjes te verschuiven zodanig dat de gaatjes samenvallen met gaatjes in de windlade onder de pijpen zodat de lucht vanaf de d.m.v. de toetsen bediende ventielen naar de pijpen kan stromen. Dit wordt het sleepladen systeem genoemd en wordt al heel lang in de orgelbouw toegepast. Er zijn ook andere systemen in gebruik om registers en toetsen te laten werken, tot zelfs elektrische en pneumatische aan toe, deze laten we hier buiten beschouwing. Sommige pijpen staan niet direct boven de opening in de windlade of staan helemaal niet op de windlade maar bijvoorbeeld vooraan in de orgelkas (het front) Een mooi voorbeeld in het Kruiningse orgel is de Trompet die horizontaal is opgesteld (Fr. en Chamade); de wind wordt dan via loden buizen, zgn. conducten vanaf de windlade naar de pijpen gevoerd.

Trompet 8 (en chamade)

Met bladgoud belegd
De elektrische windmachine
(Aug. Laukhuff
Weikersheim, Duitsland).
bovenzijde: orgelfront, midden Hoofdwerkbalg
met veren, rechtsboven conducten van de Trompet
en de Prestant. Uiterst rechts: onderzijde
Hoofdwerklade. De grijze stangen zijn
van de registermechaniek. (Foto 90º gekanteld)


In een orgel staan honderden pijpen, die te onderscheiden zijn naar principe van geluidopwekking, toonhoogte en klankkleur.

Qua principe van geluidopwekking bestaan er twee soorten pijpen: labiaalpijpen en tongwerken.

1. Labiaalpijpen.

Deze werken zoals een blokfluit: lucht stroomt door een spleet in de pijp (de kernspleet - tussen de kern en het onderlabium) tegen een rand (het bovenlabium) en komt dan in trilling. In de labiaalpijpen komen we een groot aantal klankfamilies tegen: Er zijn bijvoorbeeld pijpen die een neutrale klank hebben zoals de Prestant, pijpen die een "strijkend" geluid maken zoals de Viola di Gamba, en pijpen die een meer fluitachtig klankkarakter hebben zoals de Roerfluit.
Toonhoogte: bij orgelpijpen wordt de toonhoogte uitgedrukt in de zgn. voetmaat (1 voet is ongeveer 30 cm). Hierbij is de toonhoogte van de langste pijp (dus met de laagste toon) maatgevend voor een register. Een register waarvan de langste pijp een lengte (uitgedrukt in de oude lengtemaat) heeft van 8’ ( ’ = voet ) maakt een geluid dat ongeveer overeenkomt met de toonhoogte van een mannen stem. Een 16’ is dus 2 maal zo lang en klinkt precies een Octaaf (12 toonafstanden) lager. Natuurkundig gesproken: de frequentie van de toon halveert. Dit alles gaat op voor de labiaalpijpen. Labiaalpijpen kunnen ook aan de bovenzijde dicht zijn gemaakt. De toonhoogte die dan wordt geproduceerd is precies een Octaaf lager dan wanneer diezelfde pijp aan de bovenzijde open zou zijn. Op deze manier is het dus mogelijk 16’ registers in een orgel te plaatsen in een orgelkas die eigenlijk gebouwd is om qua lengte maximaal 8’ registers in onder te kunnen brengen.



2. Tongwerken.

Deze werken zoals een rietblaasinstrument als bijv. de klarinet: alleen wordt bij een orgel i.p.v. het trillende riet een metalen "tong" gebruikt zoals bij een mondharmonica, deze komt in trilling door de daar langs stromende lucht. Deze geluidstrillingen worden vervolgens versterkt in een schalbeker of resonator. In de tongwerkenfamilie treffen we namen aan die herinneren aan (oude) blaasinstrumenten. Voorbeelden in Kruiningen: Trompet, Dulciaan, Schalmei en Bazuin. Elders ook: Fagot, Hobo, Kromhoorn, Trombone, Klaroen, Klarinet. Vaak klinken tongwerken krachtiger dan labiaalstemmen. Bij tongwerken wordt de toonhoogte bepaald door de lengte van de tong en niet zozeer door de lengte van de schalbeker. De vorm van de schalbeker heeft wel grote invloed op de uiteindelijke klankkleur van het tongwerk.



Met het pijpwerk wordt een dispositie samengesteld, een samenstel van registers die binnen de mogelijkheden van het orgel (omvang, budget, kerkruimte) leiden tot een optimaal harmonisch geheel. De dispositie bepaalt voor de organist de mogelijkheden om het orgel in al zijn schakeringen ten gehore te brengen en welke orgelwerken hij wel of niet op het betreffende instrument kan spelen.

Er zijn twee verschillende soorten registers:

a. Grondstemmen.
b. Vulstemmen.

a. Grondstemmen.
Dit zijn de registers die de toon weergeven die gelijk is aan de naam van de toets. Ze kunnen alleen één of meer octaven van elkaar verschillen. Zo zijn er 32', 16', 8', 4', 2' en 1' registers. Overeenkomst van deze registers is dat wanneer men bij elk de toets c indrukt men ook een c hoort.

b. Vulstemmen.
De naam zegt het al; deze registers dienen om de orgelklank te "vullen", dus voller te maken. Dat kan op verschillende manieren, er zijn dus ook verschillende soorten vulstemmen. a. Meervoudige vulstemmen: Deze registers zijn zo opgebouwd dat er per ingedrukte toets meer dan één pijp tegelijk aanspreekt. Elke pijp geeft meestal een verschillende toon. Voorbeelden van vulstemmen in Kruiningen: Mixtuur 5 st(erk) = 5 pijpen per toets, in dit geval hoge Prestantpijpen. Scherp 4 sterk = 4 pijpen per toets, ook hoge Prestantpijpen. De Sex-alter (of Sesquialter) 2 sterk, dit is een soloregister met een heel heldere specifieke klank, twee pijpjes op een afstand van 6 tonen spreken tegelijk aan. Dit register wordt vaak gebruikt om bij gemeentezang de melodie te benadrukken (een zgn. uitkomende stem of cantus firmus register) b. Enkelvoudige vulstemmen: Er spreekt een pijp aan met een bepaalde toonhoogte die niet gelijk is aan de eigenlijke toon van de toets die wordt ingedrukt (bijv 5 tonen hoger voor een quint, of 3 tonen voor de terts) Deze registers zijn te herkennen aan de voetmaataanduiding die vergezeld gaat van breukgetallen. Voorbeeld hiervan in Kruiningen: Nasard 1 1/3’.

Materialen orgelpijpen
Er zijn metalen en houten orgelpijpen. Metalen pijpen worden gemaakt uit dunne gegoten platen van tin, gemengd met lood (deze legering wordt orgelmetaal genoemd) of soms uit platen roodkoper. De kegelvormige voet en cilindrische bovenzijde (het corpus) worden tot ronde vormen gerold. Daarna wordt alles aan elkaar gesoldeerd. Er zijn ook houten pijpen. In Kruiningen is de Bourdon 16’ van het Pedaal van hout gemaakt. Hout geeft een diepe volle maar minder heldere klank.

Intoneren
De klank en de geluidssterkte van de pijpen na het maken ervan kunnen nog worden beïnvloed. Elke pijp dient afzonderlijk te worden behandeld. Naargelang de gewenste aanspraak, klanksterkte en klankkleur wordt de afstand tussen onder- en bovenlabium, de wijdte van de kernspleet en de opening in de pijpvoet afgesteld. Zo wordt dus na het plaatsen van een orgel een afgerond geheel bereikt waarbij de verschillende klankleuren en klanksterkten op elkaar worden afgestemd. Dit wordt het intoneren genoemd.



Detail tractuur, de stelmoertjes zijn van leer
De stemmer aan het werk
in het rugwerk
Detail Schalmei 4' kop, stevel, keel, tong,
stemkruk, spie


Hoofdwerk met v.l.n.r. Mixtuur 4-5 st., Octaaf 2',
Gedekte Fluit 4', Roerfluit 8'.
Stemgereedschap
Hoofdwerk met v.l.n.r. Roerfluit 8', Quintadeen 16'
Prestant 8'


Hoofdwerklade met van boven naar beneden
Roerfluit 8', Octaaf 4', Gedekte Fluit 4', Octaaf 2',
Mixtuur 4-5 st.
De stemmer aan het werk
tellen (klokken) van de zwevingen.
Onder Hoofdwerklade, boven Pedaallade met v.l.n.r.
Prestant 8', Octaaf 4', Mixtuur 6 st.,op het tongenblok
Bazuin 16' en Schalmei 4'. In het midden: de register-
slepen van het Pedaal. Links siersnijwerk (orgelfront).


Met dank aan Prosper Sevestre uit Brouwershaven voor zijn commentaar en deskundige inbreng.
Prosper Sevestre is op 23 januari 2009 plotseling overleden.


NCRV opnamen van een orgelconcert op dit orgel door Marieke Kok in 1970.

foto's: © Copyright Radioloo 2003 - 2021, laatste update : 26/01/2015

reacties op deze pagina of verdere informatie over het orgel

Zie ook:
Encyclopedie van orgelregisters
Gebr. van Vulpen orgelbouw Utrecht
Orgelbouwnieuws uit de ORGELkrant 2001/03, maart